Rasstandaard Basenji

Andere naam: Congo-hond, African Bush Dog
Oorsprong: Centraal/ Midden Afrika - Congo
Gehouden als: Vroeger jachthond en nu als gezelschapshond
Grootte: Reuen 43 cm en teven 40 cm
Gewicht: Reuen 11 kg en teven 9,5 kg
Kleur: Zwart/wit, tan-kleur met zwart/wit en rood/wit, brindle/wit
Vachtsoort: Korte, dichte vacht die zijdeachtig aanvoelt, zonder ondervacht
Gem. Leeftijd: 12 Jaar
Bijzonderheden: De teven worden maar 1x in het jaar loops en deze honden blaffen niet.


FCI – indeling: 
Rasgroep 5:  Keeshonden en Oertypen
Sectie 5.6: Oertypen
FCI: 43


Korte geschiedenis van het ras:
Aan de oorsprong van dit ras staat een Schensihond uit het Kwangodistrict in Congo. De honden deden in de dorpen dienst als bewakers en schoonmakers, maar ze werden ook voor de jacht gebruikt. Ze werden tevens gebruikt om moerasratten uit te roeien, een soort grote, enge ratten die wel 8 a 10 kilo konden wegen. Hun beet was voor mensen gevaarlijk. In 1895 werden twee Basenji's naar Engeland gebracht, maar die werden weldra ziek en stierven. Pas in 1937 werd het ras herontdekt, waarna het bekendheid verwierf in Engeland. Iets later werd het ras in de Verenigde Staten geïntroduceerd door import zowel uit Engeland als direct uit het land van herkomst. Het ras kon zich moeilijk aan het noordelijke klimaat aanpassen vooral vanwege de gevoeligheid voor ziekte en de dunne vacht. Tegenwoordig zijn die problemen opgelost en is het ras in veel landen te vinden. Kenmerkend voor het ras is dat de hond niet blaft, maar een jankend, piepend, soms op jodelen gelijkend geluid maakt.

 


Karakter:
Het meest karakteristieke van de basenji is wel dat ze niet kunnen blaffen, in plaats daarvan stoten ze een heel scala aan geluiden uit wat jodelen wordt genoemd. Dit doen ze vaak als ze blij zijn, uitdagen of iets voor elkaar hebben gekregen wat niet mag.
De basenji lijkt in zijn gedrag soms erg op een kat. Ze hebben geen lichaamsgeur en zijn ze erg schoon op zichzelf en wassen zichzelf net als een kat. Dankzij de enkele zeer korte vacht, heeft men weinig hinder van losse haren. Men moet wel opletten, dat de hond geen kou vat bij regen en vorst e.d. Basenjis liggen graag op een warm en hoog plekje, omdat ze graag alles willen overzien. Laat Basenjis nooit teveel op een kale vloer liggen, maar op een zacht kleedje, anders ontstaan er lelijke plekjes op de gewrichten. Basenjis zijn uitermate nieuwsgierig en er ontgaat hen vrijwel niets. Ze “helpen” ook graag als je ergens mee bezig bent. D.w.z.: ze lopen je in de weg om maar niks te missen of pakt je spullen weg om ze vervolgens in zijn mandje eens rustig te bekijken. Teven worden in de regel maar eens per jaar loops. Basenjis zijn erg zindelijk, maar dat houdt niet in dat je dit allemaal maar vanzelf gaat. Basenjis zijn altijd in voor een verzetje en hebben veel beweging nodig. Helaas is het niet overal mogelijk uw Basenji los te laten lopen want wanneer ze een konijn o.i.d. zien gaan ze ervandoor, ze komen echt wel terug, maar in ons overvolle kikkerlandje kan dat net te laat zijn. Ik laat mijn Basenji altijd los op een goed omheind terrein of op de dijk, daar kan ze in principe niet zo gauw weg. Op plekken waar geen verkeer rijdt is het ook mogelijk. Basenjis zijn ontzettende stijfkoppen maar tegelijk ook leergierig. Ze leren snel maar zijn daardoor ook gauw verveeld. Het is goed mogelijk trainingen te volgen met uw Basenji, zoals behendigheid, gehoorzaamheid en uiteraard speuren, er wordt echter wel van de eigenaar een zekere creativiteit en sportiviteit verwacht om te voorkomen dat de hond zich gaat vervelen en andere dingen gaat doen. Een Basenji blijft eigenwijs en zullen tijdens oefeningen of wandelingen regelmatig hun kop in de wind gooien en doen alsof ze alles vergeten zijn wat u hem heeft aangeleerd. Denk erom een Basenji zal nooit slaafs worden! En men moet ook niet proberen een basenji slaafs te maken doet u dit wel dan zal de Basenji zich tegen u keren en zult u beiden niet gelukkig zijn met elkaar. De Basenji ziet zijn mensen ook niet als meerdere zich maar meer als gelijke.
Basenjis zijn doorgaans wel vriendelijk t.o.v. vreemden maar ook terughoudend. Basenjis gaan in principe erg lief om met kinderen en andere dieren, het ligt natuurlijk ook voor een deel in de opvoeding. Kortom: de Basenji is niet voor iedereen geschikt, maar voor diegenen die zijn geintjes, deugden en nukken kunnen waarderen en tevens de Basenji met een geduldige en consequente aanpak opvoeden, is het een geweldige hond.


Opvoeding:
Hij heeft een zeer consequente opvoeding nodig, waarbij hem duidelijk moet worden gemaakt wie de baas is. Deze opvoeding wordt in het begin gedaan door de fokker, maar moet daarna ook zeer strikt worden doorgezet door zijn nieuwe eigenaar. De Basenji is geen slaafse hond. Hij ziet zijn eigenaar meer als zijn 'gelijke' dan als zijn baas!
De Basenji heeft veel beweging nodig. Loslopen kan eigenlijk alleen op 'veilig' terrein. Dit betekent een terrein dat omheind is d.m.v. een hek of brede sloot. Verder is het goed mogelijk om met een Basenji te gaan fietsen. Hierdoor wordt zijn conditie goed op peil gehouden en kan hij zijn energie kwijt.
Als een Basenji genoeg beweging krijgt met voldoende 'uitdagingen', is hij binnen rustig. Ook is het dan geen probleem om hem een paar uur alleen thuis te laten. Overigens is het geen hond die alle dagen gedurende de hele week alleen thuis wil blijven (maar welke hond wel ?)


Rasstandaard:

Algemeen: Een lichtgebouwde hond met een aristocratisch uitdrukking. Hoogbenig in vergelijking met zijn lichaamslengte, altijd in verhouding, attent en intelligent. De kop met veel rimpels en staande oren, trots op een goed gebogen hals gedragen. Het diepe borstbeen gaat over in een duidelijke taille. De staart is sterk gekruld. Dit alles resulteert in het beeld van een welgevormde hond met een gazelleachtige elegantie. 

Bijzonderheden: Hij blaft niet, is echter niet stom. Zijn typische geluid bestaat uit een mengeling van 'lachen' en 'jodelen'. Opvallend is zijn reinheid in alle opzichten.

Karakter: Een intelligent, maar zeker ook liefdevol ras. Kan tegenover vreemden wat gereserveerd zijn.

Kop en schedel: Vlak, goed gevormd en van gemiddelde breedte, zich naar de neus toe versmallend met zwakke stop. Afstand van achterhoofdsbeen tot stop iets langer dan van stop tot neusspiegel. De buitenste schedellijnen versmallen zich geleidelijk naar de kaak, waardoor een gelijkmatige kaaklijn ontstaat. Fijne en rijkelijk aanwezige rimpels op de schedel, als de oren hoog gedragen worden. Rimpels aan de zijkant van de schedel zijn wenselijk, maar mogen niet overdreven zijn zodat wammen ontstaan. De rimpels bij puppen zijn duidelijker zichtbaar. Bij driekleurige en zwarte honden is de rimpelvorming minder zichtbaar. Zwarte neusspiegel is zeer wenselijk.

Ogen: Donker, amandelvormig, schuin geplaatst en met een verziende blik. De oogopslag is ondoorgrondelijk.

Oren: Klein, spits, rechtopstaand en licht naar voren gebogen, van een fijne structuur. Redelijk ver aan de voorzijde van het hoofd aangezet. De punten van de oren staan meer naar het midden van de schedel dan de buitenste ooraanzet.

Gebit: Krachtige kaken met een regelmatig en volledig schaargebit, waarbij de bovenste snijtanden zonder tussenruimte over de onderste snijtanden sluiten en de tanden recht in de kaak geplaatst zijn.

Hals: Krachtig en van goede lengte, zonder dik te zijn. Welgevormd met een bredere halsaanzet, met een elegante boogvorm. Goed tussen de schouders geplaatst, onderstreept deze de trotse houding van de kop.

Voorhand: Schouders goed terugliggend, goed bespierd zonder beladen te zijn. De ellebogen sluiten aan het borstbeen. Van voren gezien vormen de ellebogen met de ribben een lijn, die zich voortzet langs de poten naar de grond, waardoor een middelbreed front ontstaat. De voorpoten zijn recht, van fijne bottenstructuur, met een zeer lang onderbeen. Middenvoetsbeen dient van goede lengte, recht en bewegelijk te zijn.

Lichaam: In verhouding, met korte rechte rug. Ribben goed gewelfd, diep en ovaal. De lendenpartij is kort. Het diepe borstbeen gaat naar achteren in een duidelijke taille over.

Achterhand: Krachtig en bespierd. Sprongbeen in- noch uitdraaiend. Lang onderbeen met matig gehoekt kniegewricht.

Poten: Klein, smal en compact met dikke kralen. Sterke tenen met korte nagels.

Staart: Hoog aangezet, waarbij het zitbeen achter de staartaanzet uitsteekt. De staart krult strak over de wervelkolom in een enkele of dubbele krul, waarbij deze vlak tegen een van de lendenen ligt.

Gangwerk: De poten worden in een lange, onvermoeibare en vloeiende gang recht naar voren bewogen.

Vacht: Kort, glanzend en fijn van structuur. De huid is zeer soepel.

Kleuren:  Zwart met wit, rood met wit, Brindle met wit (Rood/bruine ondergrond met duidelijke zwarte stroomlijn), zwart, tan en wit; met tankleurige aftekening boven de ogen, tankleurige voorsnuit en wangen; gestroomd, duidelijke zwarte strepen op een rode ondergrond. Het wit moet aanwezig zijn op de voeten, de borst en de staartpunt. Witte poten, bles en een witte kraag zijn niet ongewenst.

Schofthoogte: De ideale grootte van reuen is 43,2 cm en bij teven is dit 40,6 cm.

Gewicht: Het ideale gewicht van reuen is ca. 11 kg; bij teven 9,5 kg.

Fouten: Alle afwijkingen ten aanzien van voornoemde punten moeten als fouten worden gezien, waarvan de mate afhankelijk moet zijn van de gradatie hiervan.

Opmerking: Reuen moeten twee normaal ontwikkelde, volledig ingedaalde testikels hebben.

Samenvatting: De Basenji is een vierkant gebouwde, middelgrote hond met een elegante verschijning. Eén van zijn bijzonderheden is: hij blaft niet, maar is zeker niet stom. Hij heeft een krulstaart die hij vlakliggend aan één van de lendenen draagt. Fijn gevormde rimpels vormen zich op de schedel als hij attent is en daarbij zijn oren spitst. Hij poetst zich als een kat en heeft geen typische hondengeur. Zijn temperament vraagt om veel beweging buitenshuis. Tegenover vreemden kan de Basenji zich gereserveerd opstellen.